Geven en Nemen

De balans tussen zekerheid en verantwoordelijkheid

De Nederlandse verzorgingsstaat is gebouwd op een eenvoudig maar krachtig idee:
dat niemand mag vallen. Uitkeringen als de WIA, WAO, Wajong en WW vormen het vangnet onder de samenleving; ze garanderen waardigheid waar het lot harder toeslaat dan de verdienste.
Maar een vangnet dat te comfortabel wordt, verandert langzaam in een hangmat.
En dat is precies de spanning die dit tijdperk kenmerkt — de spanning tussen geven en nemen.

We leven in een welvarend land waar solidariteit breed wordt gedragen, maar waar steeds vaker de vraag klinkt:
hoe eerlijk is een systeem dat betaalt voor niet-deelname, terwijl arbeid steeds schaarser wordt?
Het is een terechte vraag, zolang ze niet wordt gesteld uit wrevel, maar uit zorg voor het evenwicht.


De verzorgingsstaat als moreel contract

In zijn Theory of Justice stelde John Rawls dat een rechtvaardige samenleving ongelijkheid slechts mag toelaten als die de minstbedeelden ten goede komt.
Dat principe legitimeert onze sociale zekerheid: zij biedt bescherming aan wie tijdelijk of blijvend niet kan bijdragen.
Maar, zou Hannah Arendt toevoegen, vrijheid is niet de afwezigheid van beperkingen —
het is het vermogen om te handelen, om deel te nemen aan de wereld.
Een systeem dat mensen langdurig buiten spel houdt, tast precies dat vermogen aan.

Daarom vraagt rechtvaardigheid niet alleen om bescherming, maar ook om betrokkenheid.
Solidariteit verliest betekenis als ze eenrichtingsverkeer wordt.
De kunst is een systeem te bouwen waarin geven en nemen elkaar versterken.


Een gedeelde verantwoordelijkheid

In dit hervormde middenmodel blijft de verzorgingsstaat overeind,
maar wordt zij actiever, wederkeriger.

  • Bedrijven nemen een groter aandeel in re-integratie: zij betalen 70 % van de loonkosten voor mensen met een uitkering die (deels) kunnen werken.

  • De overheid betaalt de overige 30 % en biedt begeleiding, scholing en vangnet.

  • In de WW wordt na zes maanden actieve inzet verwacht: tijdelijke tewerkstelling in essentiële sectoren — zorg, onderwijs, openbaar vervoer, energie, groenbeheer — gefinancierd 50/50 tussen bedrijf en overheid.

  • De WW-duur wordt verkort naar één jaar, met nadruk op participatie in plaats van passieve compensatie.

Economisch zou dit jaarlijks 1 à 2 miljard euro kunnen besparen,
maar belangrijker is de symbolische winst: werk wordt opnieuw erkend als sociale waarde, niet enkel als bron van inkomen.


Werken naar vermogen, met ruimte voor evenwicht

Het uitgangspunt van een rechtvaardige verzorgingsstaat is niet dat iedereen evenveel doet,
maar dat iedereen doet wat hij kan.
Een vernieuwd stelsel moet niet straffen wie minder kan, maar activeren naar vermogen.
Wie gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, kan nog steeds waarde toevoegen — soms in deeltijd, soms met begeleiding, soms in maatschappelijke functies die niet door productiviteit maar door betekenis worden gemeten.

Het systeem moet daarom flexibel zijn, niet dogmatisch.
Er zijn tijden van arbeidsschaarste, waarin elke hand telt,
maar er zijn ook tijden van arbeidsoverschot, waarin niet iedereen direct inzetbaar is.
Een volwassen samenleving erkent dat deze pendelbeweging hoort bij de economie,
en bouwt dus een vangnet dat meebeweegt:
niet een permanente uitkering, maar een dynamisch recht op herinschakeling zodra de arbeidsmarkt dat toelaat.

Dat vergt geen dwang, maar vertrouwen —
vertrouwen dat mensen willen bijdragen als ze de kans krijgen.


Een partnerschap tussen overheid, mens en markt

In dit model wordt de werkgever geen schulddrager, maar partner.
Hij betaalt niet slechts een deel van de kosten,
maar ontvangt ook arbeid, toewijding en maatschappelijke erkenning terug.
In tijden van arbeidstekort is dit geen liefdadigheid, maar noodzakelijke samenwerking:
bedrijven hebben mensen nodig, de samenleving heeft participatie nodig,
en individuen hebben betekenis nodig.

Zo wordt solidariteit niet langer eenrichtingsverkeer,
maar een kringloop van inzet en ondersteuning.
De overheid helpt de werkgever, de werkgever helpt de werknemer,
en de werknemer draagt bij naar vermogen.

Het is precies deze driedubbele symbiose die de verzorgingsstaat toekomstbestendig maakt.
Ze voorkomt dat sociale zekerheid stolt tot bureaucratie,
en verandert haar in wat ze altijd had moeten zijn:
een levend systeem van wederkerigheid.


De maat van rechtvaardigheid

Aristoteles leerde dat deugd ligt in het midden tussen uitersten — tussen overdreven mildheid en harde bestraffing.
Een verzorgingsstaat die alleen geeft, riskeert morele luiheid;
een systeem dat alleen neemt, verliest zijn menselijkheid.
De hervormde weg ertussenin is geen compromis, maar een moreel evenwicht:
wie kan, draagt bij; wie niet kan, ontvangt;
en de samenleving draagt beiden.

Zoals B.M. de Gaay Fortman het ooit formuleerde: rechtvaardigheid is “de geïnstitutionaliseerde vorm van compassie.”
In dat licht is hervorming geen bezuiniging, maar een vernieuwing van de compassie zelf —
niet langer louter uitkering, maar deelname als vorm van zorg.


Slotbeschouwing

“Geven en nemen” is geen economisch model, maar een moreel ritme.
Het herstelt de balans tussen bescherming en plicht, tussen ik en wij.
Het zegt: vrijheid is waardevol, maar pas in relatie tot de verantwoordelijkheid die haar draagt.

Door mensen in te zetten naar wat zij wél kunnen,
door werkgevers te zien als partners in wederkerigheid,
en door een vangnet te behouden dat meebeweegt met de tijd,
wordt solidariteit weer een levende kracht:
geen verplichting, maar een keuze die zichzelf telkens opnieuw rechtvaardigt.

In zo’n samenleving is solidariteit geen last, maar een kringloop:
wat we geven, keren we terug — in waardigheid, in betrokkenheid,
in het eenvoudige besef dat niemand alleen leeft van zichzelf.

Rating: 0 sterren
0 stemmen

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.